Garnalenpuf, krachtvoer voor de legeenden
Een duurzame economie, vroeger had dat deze naam nog niet, maar het was er wel. Bert Lont haalde jarenlang als eendenboer vooral veel voor consumptie te kleine of afgekeurde garnalen op bij de visafslag in Den Oever. Het diende als krachtvoer voor de
legeenden. De bruine Khaki Campbell eenden, op zijn bedrijf. De eieren werden verkocht aan de Vermeulen Beschuitfabriek in Hallum.
Tekst: Marion Lont
Foto's: Riemke Kranendonk
In Den Oever kenden ze hem wel. Hij weet het nog goed. Bert Lont: “Vaak kwam ik elke dag wel met de auto en aanhanger langs om garnalen of visafval, puf noemden we dat, op te halen. Vooral uitgezeefde kleine garnalen. Te klein voor de verkoop. Of als het heel heet was en er al een luchtje aan de aangevoerde garnalen zat. Soms ook de goede grote consumptiegarnalen.
Als er niet genoeg vraag op de markt was, werden ze niet verkocht via de veilingklok en draaiden die door. De vissers vingen daar dan niets voor. Ik had toestemming om alles op te halen. Daar betaalde ik een klein centje voor. Maar ik moest dan ook alles afnemen en afvoeren. Jaap Holst en Jan Tijsen van de visafslag gaven een seintje als er aanvoer was.”
Hij leverde door aan een aantal andere eendenboeren, Piet Tijsen (de melkboer) tegenwoordig camping en café Waddenzee, Piet Kraak, de broers Bais, Dirk Takes, Freek Mik, Roelf Derks, Joop Bossen. “Daarvoor waren er nog veel meer, maar het werden er steeds minder, veel eendenhouderijen stopten er mee. Ze hadden geen opvolging en de kosten liepen op.”
Garnalen doorgedraaid
Soms moest hij om de reden dat er steeds minder afname was door het kleiner wordende aantal eenden een ander afzetkanaal vinden. Bij een te groot aantal uitgezeefde, afgekeurde of doorgedraaide voor consumptie geschikte garnalen, moest hij de firma Heijploeg bellen. “Die haalde de garnalenpuf in heel Noord-Holland op om te verwerken als voer. Dat was soms een hele toestand om te regelen, want bij minder dan 500 kilo, kwamen ze niet langs en de communicatie was niet zo goed als tegenwoordig. Dan zette ik mijn vader af langs de Betonweg, nu de N99 om ze aan te houden en ging ik het eerst zelf uit de visafslag in kisten ophalen.”
Graten en ingewanden
Niet alleen bij de visafslag, maar ook bij Jan Halfweeg (van de bij velen bekende viskraam waar Jeroen Zijlstra het lied ‘Halfweeg’ over schreef,) haalde hij visafval met koppen, graten en ingewanden op. “Die had altijd een grote ketel afval. En toen had je ook nog visboer Wagemaker. Eveneens heb ik nog een tijd bij een visfileerderij in Den Helder puf opgehaald. Via Tuin, ik ben zijn voornaam kwijt, maar die woonde hier op Westerland en hij werkte daar.’’>
Verse vis met meel
De eendenboeren waren allemaal blij met de verse vis vertelt Bert Lont. “Het was goedkoper dan het aankopen van vismeel, of als je alleen korrels kon voeren. Nu mengden we de garnalen en het visafval met meel. Ik had kuipen om de garnalen met water te koelen, we hadden een maal- en hakmachine en een mengmachine om het voer te bereiden. Over de hele eendenboerderij lagen spoorrails om de voermengsels op een lorrie rond te rijden. Vanaf de kar gooiden we het voer met een schep bij de eenden die op afgeschermde stukken liepen. Op stukken van tussen de acht en tien meter breedte, met water, grasveld en hok, liepen ongeveer tachtig eenden. Totaal hadden we er gedurende een jaar tussen de 3000 en 4000 lopen.”
Meer eenden in deze kleine ruimtes kon niet. “Dan hadden ze te weinig ruimte om te bewegen en zou er te veel stront in de verblijven komen. Binnen verschoonde ik het stro vaak. En buiten maakte ik het steeds met de waterspuit schoon. We hadden altijd stromend water, dus dat werkte goed.”
Eiernesten
In de binnenverblijven van de eenden stonden voerbakken. “Daarin hadden we speciale door de boeren coöperatie samengestelde korrels. Die konden de eenden in de hokken opeten. En daar konden ze ’s nacht ook de eieren in de door ons gemaakte eiernesten leggen. Elke ochtend gingen wij eieren garen. We deden ze in grote rieten manden en telden ze op treetjes van 30 eieren. Daarna stapelden we ze op in houten kisten om naar de fabriek te vervoeren.”
Eiwitrijk
Voor leggende eenden was de krachtige kost met verse vis, meel en de korrels een combinatie om zo veel mogelijk eieren te leggen. “Het percentage eiwit in het voer moest zeker 15 tot 20% zijn. Als er soms periodes minder visafval was, merkte je dat gelijk, dan legden de eenden ineens minder eieren. Daarom droogde ik zelf ook wel garnalen die kon ik bewaren voor als er geen aanvoer was. Ik was een Pietje Precies met het voer. Maar daarmee zaten wij dan wel met een opbrengst van boven de 300 eieren per jaar per eend.”
Bloeiende bedrijfstak
De eendenhouderijen waar tamme eenden werden gehouden, zijn nu al zeker meer dan vijftig jaar niet meer in bedrijf. Toch was dit begin vorige eeuw rond de start van de Zuiderzeewerken een bloeiende bedrijfstak op het eiland Wieringen. “Toen ik nog heel klein was, werden er zelfs mosselen aan de eenden gevoerd. Dat kun je je nu niet meer voorstellen. En omdat De Haukes voor de aanleg van de beide Afsluitdijken de enige Vissershaven voor de aanvoer van vis op Wieringen was, stond daar een mosselbunker waarin de door de vissers gevangen mosselen werden gestort. Zelf heb ik niet meer meegemaakt dat die werd gebruikt. Maar ik weet nog wel dat we de mosselen voor de eenden in een grote ketel kookten. Ik was van jongs af aan al veel op de boerderij bij mijn vader Jan Lont, dat zat er al jong in. Mijn broer Jan hielp ook wel, maar hij had er minder mee. Die ging studeren.”
Mosselen
De schelpen mosselen waren eveneens waardevol. Bert Lont: “De eenden pikten de gekookte mosselen uit de schalen en aten ze lekker op. De schelpen gingen bij het koken open en bleven liggen in de wetten waarin de eenden buiten liepen. Wetten, zoals de buitenverblijven werden genoemd, bestonden uit in hoogte aflopende stukken gras met onderin stromend water waarin de eenden konden zwemmen én eten. Het liefst slobberden ze het meel met vismengsel of de mosselen met water op. De mosselschelpen bleven in de wetten liggen en werden weer opgeschept en doorverkocht om kalk van te maken.”
Opvallende én florerende bedrijfstak
Met tegen de vijftien eendenhouderijen bij elkaar, was het op De Haukes en Westerland een opvallende en florerende bedrijfstak naast de boerenbedrijven met koeien, schapen of landbouw. De vader van Bert Lont, Jan Lont, vestigde zich als eendenboer in de tijd dat de Zuiderzeewerken in gang waren gezet. Veel zonen van vissers kozen er voor om een ander beroep te kiezen. Zo ontstond een nieuwe bedrijfstak en profiteerden de eendenhouderijen op De Haukes en Westerland van een nieuwe mogelijkheid om hun brood te verdienen.
Velden vol eenden
Ook in Landsmeer en op enkele andere plekken waren eendenhouderijen. “De kuikens haalden we uit Harderwijk en regio, in Aalsmeer zat een handelaar die de oudere eenden ophaalde. Die werden geslacht en verkocht. Wij hadden zelf geen witte Pekingeenden voor de slacht. Maar we vermeerderden wel voor buuman Jan Koorn en later Joop Bossen. We hadden een grote broedmachine om de eieren uit te broeden en we fokten de jonge eenden op. Zelf hadden de buren niet altijd voldoende ruimte in hun eigen broedmachines en opfokboeten. Maar zij zijn zelfs helemaal op alleen Pekingeenden overgegaan omdat ze ook veel grasland hadden. Er liepen heel wat velden vol eenden in die tijd. Een mooi gezicht al die witte en bruine eenden voor de vele en vaak meer dan honderd meter lange eendenboeten.”
Uitbroeden eieren
Deze witte Pekingeenden mochten overigens juist weer geen vers visafval vanwege de smaak. “Die kregen weer speciaal opfokvoer. Ik vond het uitbroeden van de eieren prachtig werk. Het moest wel heel precies, de opgefokte eendenkuikens werden natuurlijk verkocht voor consumptie. Voor ons was het financieel ook aantrekkelijk om dat er bij te doen. Ik was ondertussen getrouwd. De eendenboerderij hadden wij toen nog met mijn vader en moeder samen, dus konden we het werk ook verdelen. Zo scharrelde ik wat af. Ik ben ook al heel snel erbij gaan pierensteken. Er was jarenlang veel vraag naar pieren voor hengelaars die met de sportvissers uit Den Oever mee het Wad op gingen. Mijn vrouw Marianne de Jong, vond het gelukkig allemaal prachtig. En ze wist ook precies wat ze doen moest op de boerderij als ik er niet was.”
‘Wieringer stik met beskuut’
De Vermeulen fabriek is nog lang nadat de eendenhouderijen op Wieringen zijn gestopt doorgegaan met het maken van beschuit, Maar de fabriek is uiteindelijk in 2022 gestopt met het maken van beschuit en roggebrood. “Ze kozen voor de eendeneieren vanwege het eiwitgehalte en omdat ze ze meerdere keren konden verhitten om de beschuiten lekker bros te krijgen. En zo een beter soort beschuit te maken. Bakker Wagemaker van ‘t Hoekje in Hippolytushoef haalde ook wel eendeneieren op om beschuit van te maken. We hadden dus toen ook échte Wieringer beschuit.” En vertelt de inmiddels 85-jarige Bert Lont, hij eet zelf elke dag een ‘Wieringer stik met beskuut’: roggebrood en beschuit op elkaar met kaas ertussen.
Uitgestorven beroep
Zelf was Bert Lont uiteindelijk de laatste eendenboer op Wieringen. Een uitgestorven beroep. Hij stopte ergens in de jaren zeventig. Maar, samen met zijn vrouw Marianne heeft hij daarna nog jarenlang siereenden, ganzen, zwarte zwanen en krielkippen gehouden. Zij hielden nog vele jaren de Khaki Campbell eenden in stand. Jonge nakomelingen van al dit pluimvee, gingen door heel Nederland en Europa naar andere fokkers en parken. En zij deden mee aan keuringen van de kleindiersportverenigingen.
Pierensteken voor zeeaas
Hij was ook een van de laatste beroepspierenstekers die met de hand pieren spitte op het droogvallende wad . Maar door veranderde omstandigheden, zoals schoner water in de Waddenzee door grootschalige zuivering van afvalwater, werden sportvisvangsten minder. Waardoor de vraag naar pieren veel minder werd. En de ondertussen speciaal ontwikkelde pierenmachines kunnen tot op heden aan de vraag naar zeeaas voldoen.
Via zijn baan als invalhavenmeester bij Rijkswaterstaat op de Haukeshaven tijdens het zomerseizoen met veel pleziervaart, kon hij na het stoppen als eendenboer en pierensteker aan de slag als brug- en sluiswachter. Eerst op de Korte Afsluitdijk bij Van Ewijcksluis en later aan de voet van de Afsluitdijk op de grens van IJsselmeer en Waddenzee in Den Oever. Een werkend leven met de Wieringer havens en dijken als verbinding.