Wat opa, vader en zoon gemeen hebben?
Echte Wieringer Palingvissers
3 generaties Wigbout aan het woord over hun passie
Palingvissen. Ooit was het een beroep dat door veel Wieringers werd uitgevoerd.
Steeds meer bedrijven gingen echter ter ziele, maar bij de Oeverse familie Wigbout zit palingvissen in de genen.
En daar gaat het niet meer uit!
Tekst (artikel uit 2013): Mike Muller
Foto's: Riemke Kranendonk
“De palingstand slecht? Ach, je vangt minder, maar je kunt er gerust nog wel een goede boterham mee verdienen.” Aan het woord zijn Tjebbe (1935), Siemen (1961) en Thijs (1987) Wigbout. De drie generaties Wigbout vissen al vele tientallen jaren op de gladde aal. Nooit is het hetzelfde. En altijd is het een verrassing wat er in de fuiken zit. Oh ja, en ze hebben ‘levenslang’ in de nettenschuur.
“Eigenlijk is in al die jaren niet heel veel aan de vangstmethode veranderd”, weet Tjebbe. “Tja, de fuiken waren wat zwaarder. Je moest dus wat meer kracht hebben en het schoonspuiten van de netten was altijd een hele klus. Tegenwoordig gaat dat met een hogedrukspuit. Dan worden de netten opgehesen en kan het gemakkelijk worden gereinigd. Vroeger moest dat met de hand.”
Wat opa, vader en zoon Wigbout gemeen hebben is dat ze allen op jonge leeftijd met het palingvissen zijn begonnen. Wat ze ook gemeen hebben, is dat het echte Wieringers zijn. Hardwerkende visserlui, wel te verstaan. Tjebbe was namelijk 18, Siemen 16 en ook Thijs was er al vroeg bij toen hij in dienst kwam. Hij was 17. “Maar daarvoor waren we natuurlijk ook al op het dek aan het helpen. Of in de boet, waar we netten repareren.”
Volle dagen zijn het, die Siemen en Thijs maken. Sinds Tjebbe met pen-sioen is gegaan, heeft Siemen het roer in handen. Vanuit de Oeverse Hofmanshaven vaart de kotter WR161 nog dagelijks uit. “Ik kwam van de LTS in Wieringerwerf af en besloot daarna toch naar de visserijschool in Den Helder te gaan”, zegt Siemen.
Zijn grote handen verraden dat het een werkman is van de zuiverste soort. ,,We vertrekken ‘s morgens rond vijf uur. Dan stomen we een stuk het IJsselmeer op en maken zo onze ronde. Met het kleine bootje lichten we de fuiken langs de dijk.”
Als de WR161 ‘s middags rond vieren weer aan de kade wordt afgemeerd, zit het werk er nog niet op. “Samen met Tjebbe maken we dan nog wat netten. Daarnaast roken we een deel van de paling zelf. We moeten ze dan eerst nog strippen, ofwel van ingewanden ontdoen. Maar het grootste deel is voor de handel. Soms breng ik de paling dan nog weg naar Enkhuizen.”
De goedlachse Wigbouten voelen zich als een vis in het water op het IJsselmeer. “We hebben de fuiken tussen Den Oever, Medemblik en Kornwerderzand staan. Daar staan 430 schietfuiken en vijftig grote fuiken. Het lijkt op het moment wel weer even beter te gaan met de vangst. In de netten zit gemiddeld een pond tot een half pond paling.” Hoewel Siemen niet negatief is over de palingvisserij, ziet hij veel verbeterpunten. “Vooral de vele regeltjes maken het af en toe best lastig. Denk bijvoorbeeld aan het vangstverbod in de maanden september, oktober en november. Sinds 2009 mogen we vanwege het Aalherstelplan in die maanden niet meer vissen. Tja, je zou zeggen: drie maanden op een heel jaar valt toch best mee? Maar ja, dat zijn wél de maanden waarin wij zo’n tachtig procent van onze omzet draaiden. Dan komen de schieralen namelijk tevoorschijn.”
De kleine financiële vergoeding die de overheid voor palingvissers heeft gereserveerd, is sinds dit jaar op. “Dat kan dus wel een flinke strop worden”, weet vader Tjebbe uit ervaring. “Gelukkig kunnen ze op de Waddenzee op wat spiering vissen en kruipen er nog wolhandkrabben in de netten, maar ja, eigenlijk zou je gewoon op paling moeten kunnen vissen.”
“Toen ik begon hadden we ook niet zo’n heel goede vangst”, zegt Siemen. “Er is soms geen pijl op te trekken, want ieder jaar is anders. Wel was elk jaar bekend dat de schieren rond september tevoorschijn komen. Die zijn dan geslachtsrijp”, aldus de visserman. “Maar het heeft ook met de maan te maken”, zegt Tjebbe. “Bij een ‘donkere maan’ worden ze blijkbaar wakker. Ze reageren daar heel erg op. Bij volle maan vang je niks.”
Vergelijkingen met vroeger kan Tjebbe nog wel geven. “We voeren met het aakje in 1953 en vingen toen ook paling met kistjes die we te water lieten. Daar zat dan aas in. Van dat aakje, ook de WR161, hebben we later niets meer teruggezien. Hij is verkocht en ik heb gehoord dat-ie op een rivier is overvaren. Wat er van waar is, weet ik niet. In 1959 liet ik een kottertje bouwen, kreeg ik een zoon én ging ik trouwen. Dat was toch wel een bijzonder jaar”, reageert Tjebbe nuchter. “Daarna is de palingstand wel veranderd. Sowieso sinds de aanleg van de Afsluitdijk. Mijn vader merkte echt dat de palingen tegen de dijk opbotsten. Ineens werden het er steeds minder.”
Siemen vult aan: “Maar vroeger werd ook een heleboel glasaal uitgezet. Als je nagaat dat er zo’n 3000 aaltjes in een kilo zitten, kun je dus zeker wel wat betekenen. Die aaltjes werden dan gevangen rond de Afsluitdijk en weer in het zoete water uitgezet. Zo kun je de palingstand wellicht helpen.” Juist daarom zijn de palingvissers ook bezig met toekomstplannen. Zo zetten zij een aantal jaar geleden ook al vele kilo’s schieraal uit in de Waddenzee.
“Het probleem in Nederland is dat de gemalen en sluizen zo weinig jonge paling doorlaten. Ook volwassen paling, die op weg is naar de Sargassozee, wordt vaak in gemalen verpulverd. Er komt maar een klein gedeelte ongeschonden doorheen. Dan gaan ze naar de Sargassozee. Daar paren ze, maar voor de rest is er zowel bij mij als bij de wetenschap weinig over bekend. Veel zaken blijven mysterieus. Je kunt dus geen pijl op die paling trekken”, zegt de ervaren palingvisser.
“Het zou veel beter zijn als de sluizen op een kiertje zouden kunnen staan”, vervolgt Siemen zijn betoog om de paling te redden. Vroeger konden de palingen daar wel doorheen zwemmen. “Die waren niet helemaal dicht en soms werd een sluis gewoon een tijdje opengezet. Alles zit nu potdicht. Dit jaar heeft Rijkswaterstaat de sluis bij Den Oever een tijdje vol laten stromen met zoet water. Daarna werd er geschut en kon een hele lading glasaal naar het zoete water trekken. Hopelijk gaan we daar in de komende jaren iets van merken.”
Rijkswaterstaat, verantwoordelijk voor het waterbeheer en ook voor een deel voor de visstand in het IJsselmeer, gaat daarom ook extra maatregelen nemen. Vlak voor de Stevinsluizen komt een vispassage. “Dat kan nooit kwaad”, zegt Thijs. “Als je ziet hoeveel glasaal er dit voorjaar zwom, lijkt mij dat geen verkeerde ontwikkeling.”
Ook Thijs is hoopvol voor de toekomst. “We verdienen er nu gewoon een leuk centje mee. Ik ben me nu aan het inwerken. Oftewel; ik koop mezelf elk jaar een beetje in het bedrijf. Als mijn vader er dan mee stopt, kan ik het overnemen.”
Volgens Siemen heeft de grote aalscholverpopulatie boven het IJsselmeer ook zeker invloed op de gehele visstand. “Ze zitten te wachten tot wij de netten boven water hebben en vreten dan heel wat vis weg die in de netten is gekomen. Je gaat mij niet vertellen dat dat geen invloed op de visstand heeft. Eigenlijk is de Natura2000-regelgeving de grootste boosdoener. Vissers mogen steeds minder en vogels steeds meer. Tja, de hoeveelheid aalscholvers is volgens mij daardoor enorm gegroeid. Je ziet het ook bij De Kreupel, het vogeleiland dat zo’n 4,5 kilometer uit de kust van Andijk ligt. Ze hebben daar expres geen bomen neergezet, want daar zouden de aalscholvers op gaan zitten. Maar ja, moet je er nu eens kijken. Het ziet er zwart van! En als ze opvliegen, ziet het er wit van de stront.”
Thijs ziet in de periode dat hij actief vist, bijna tien jaar, geen grote verschuiving in de hoeveelheid palingvangst. “Nee, dat blijft eigenlijk nagenoeg hetzelfde. Wel zie ik dat er steeds meer regeltjes komen. Juist dat vangstverbod van september tot en met november is erg vervelend. Maar ik zie de laatste vijf jaar wél een grote hoeveelheid wolhandkrab richting het zoute water trekken. In een goede week kun je zo zo’n 1500 kilo in je netten hebben.”
In dat seizoen, eigenlijk de maanden waarin ze voorheen op schieraal visten, biedt de krab dus uitkomst. “We krijgen er een goede prijs voor. We hebben wel eens geprobeerd om met aas op die beesten te vissen, maar dat maakt eigenlijk niet veel uit. Maar krabben houden wel van vieze netten. We vissen met dezelfde fuiken, maar omdat er in die maanden dus geen paling mag worden gevangen, zit er aan het einde van de netten een ruif, zoals we dat noemen. Dat zijn wijdmazige netten, waaruit de paling kan ontsnappen en de krab achterblijft. Maar ja, die krabben knippen wel de netten sneller stuk. Wat dat betreft hebben we ‘levenslang’ in de nettenboet!”
Wat betreft de vergaande regelgeving van de Europese Unie en de Nederlandse overheid zijn ze sceptisch. “Het is toch gek dat we in Nederland een boete krijgen als we een paling aan wal brengen die kleiner is dan 28 centimeter, terwijl in Frankrijk en Engeland gewoon op glasaal wordt gevist?”, vragen ze zich hoofdschuddend af. “Dit jaar was er zoveel glasaal dat ze op een gegeven moment niet meer aan de kwekerijen hoefden te leveren. Het heeft zeker wel gescheeld dat EU-landen niet meer aan China mogen leveren. Daar ging ook een heleboel jong grut heen.”
Nu het tij op termijn dus lijkt te keren, blijft er goede hoop. “En de nieuwe generatie Wigbout is al onderweg!”, lacht Thijs, die samen met zijn vriendin Rosanne de jongste Wigbout verwacht.